Literatuur als leger of huis van warm plexiglas

15-12-2016

Literatuur als leger of huis van warm plexiglas?

A language is a dialect with an army and navy is een van de eerste dingen die ik leerde toen ik mij tijdens mijn studie begon te verdiepen in meertaligheid (of misschien is het eerder het laatste wat ik heb onthouden). Het is een gezegde met een enigszins vage oorsprong dat het onderscheid tussen talen en dialecten in twijfel trekt, en de verschillen eerder toeschrijft aan politieke en sociaal-maatschappelijke omstandigheden dan aan taalkundige kenmerken. Wat ik me verder nog kan herinneren over dat onderscheid is dat een taal over het algemeen is vastgelegd in woordenboeken en grammatica's, en een literaire traditie op papier heeft. Dat zal wel niet helemaal kloppen, want hoe zit het dan met talen die vooral een orale traditie hebben? Maar zulke vragen stelde ik toen nog niet, of ik heb het verkeerd onthouden, dat wil ik ook niet uitsluiten.

Waar ik nu naartoe wil is dat wat het Fries betreft het met die woordenboeken en grammatica's wel goed zit, en voorlopig ook nog wel even goed zal blijven, maar dat die literatuur op papier een beetje in het verdomhoekje terechtkomt. Het lijkt er in elk geval op dat de academische wereld haar keus heeft gemaakt. Dat begon natuurlijk al met het opheffen van de studie Fries als apart vak – wat ook moeilijk anders had gekund met uiteindelijk nog maar een paar studenten per jaar – en het onderbrengen in een studie die meer met linquistiek en politiek dan met literatuur te maken heeft. Daarna viel er op academisch niveau eigenlijk alleen nog iets te verwachten van de Fryske Akademy, maar die legt zich zo langzamerhand voornamelijk toe op geschiedenis en taalkunde, want voor letterkundig onderzoek valt, om verschillende redenen, vrijwel geen geld meer bij elkaar te krijgen.

Nu is academisch onderzoek maar één deel van een volledig literair veld. Het is mooi vanwege de erkenning, het gewicht dat daarmee aan die taal en literatuur wordt toegekend, en het zal goed zijn voor het bewaren ervan, maar hoe levendig een literatuur is hangt natuurlijk ook van een groot aantal andere factoren af. Er zijn tenminste nog uitgeverijen die Friestalig werk uitgeven, er is een aantal papieren en digitale tijdschriften en kranten die werk publiceren en recenseren, er zijn literaire prijzen en subsidies voor het schrijven en maken van Friese boeken, er zijn nog boekhandels die Friese boeken verkopen en er is een hoopvol nieuw begin van de sutelaksje[1], dus volledig pessimistisch hoeft men nou ook weer niet te zijn.

Maar uiteindelijk komt het toch altijd weer op deze vraag neer: zijn er ook nog genoeg lezers? Voor wie wordt er eigenlijk geschreven? Is dat het kleine kringetje van mensen die zelf ook al schrijven, of het nu om primaire of secundaire teksten gaat, of zijn er daarnaast nog andere lezers te vinden? Mensen die op school en/of thuis goed genoeg Fries hebben geleerd om plezier te hebben in het lezen, en die zich bovendien aangesproken voelen door het werk dat wordt gemaakt? Want daar begint het al mee: hoe kleiner de doelgroep, hoe kleiner waarschijnlijk de verscheidenheid aan teksten die worden gewaardeerd. Of is dat te pessimistisch? Ik droom graag over landen zoals Rusland waar, tenminste als je de verschillende correspondenten die er hebben gewoond mag geloven, taxichauffeurs en verkoopsters hun literaire helden – zoals Poesjkin – uit hun hoofd kunnen citeren. En zou een verhaal zoals dat van de vuilniswagenchauffeur in Colombia, die een complete bibliotheek tussen het afval vandaan viste voor de arme mensen in zijn wijk, in Friesland ondenkbaar zijn? (Ik moet ineens denken aan antiquariaat Atsee, dat zijn deuren moest sluiten, al die boeken die uiteindelijk in de afvalcontainer zijn beland …)

Maar kom, ophouden met dromen. Misschien is het wel waar dat het geschreven Fries op haar laatste benen loopt[2], misschien vindt het gewoon niet genoeg weerklank. Maar voor al die mensen die beweren toch gehecht te zijn aan de Friese taal, hierbij een overweging: als een taal alleen nog maar wordt gesproken, is ze (nog) veel gevoeliger voor interferentie van de dominante taal. Bijna iedereen is in het spreken iets gemakzuchtiger en er zit ook een natuurlijke manier van een ander tegemoet willen komen in. Wat betreft literatuur ligt dat toch iets anders. Literatuur is zowel behoudend als vernieuwend, ze legt vast en ze vindt uit, ze conserveert en rebelleert, het is het elastieken huis van de taal, een huis van warm plexiglas: je kunt erdoor van binnen naar buiten kijken, maar ook van buiten naar binnen, en je kunt er alle kanten mee op. Hoe een taal echt is, dat zie je in de eerste plaats in haar literatuur. Een eigen leger en marine lijken me voor Friesland wenselijk noch haalbaar, maar ik wil er wel dit aan toevoegen: een taal zonder literatuur wordt vroeg of laat een dialect.

[1] Een ooit (en inmiddels weer) bijzonder succesvolle boekenverkoopactie, waarbij vrijwilligers in diverse dorpen met kruiwagens vol boeken langs de deuren gaan om die rechtstreeks aan de lezers te verkopen.

[2] Dat is tenminste waar een van de taalkundigen van de Fryske Akademy van uitgaat (zie hier).